Borgstelling voor overbruggingskrediet

Het krijgen van een geldlening en het in ruil daarvoor verstrekken van zekerheid zijn in de financieringspraktijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar hoe zit het ook alweer met de borgstelling door de DGA?

Als een vennootschap die geen onderpand kan bieden een krediet wil verkrijgen, dan is het vaak de DGA die zekerheid moet verstrekken in de vorm van een borgstelling. de DGA staat dan met zijn privévermogen in voor terugbetaling van de geldlening.

Moet in zo’n geval ook de echtgenoot van de DGA de borgstellingsakte tekenen? Een vraag waarachter het wettelijk verankerde beginsel van de gezinsbescherming schuil gaat: het gezin van de DGA mag niet de dupe worden van het al te lichtvaardig of onder financiële druk van de onderneming op eigen houtje handelen van de DGA met als inzet het gezinsvermogen. Het ligt genuanceerd.

Hoort het aangaan van leningen tot de normale bedrijfsuitoefening en dus tot het normale bedrijfsrisico, dan is er voor bescherming geen plaats en hoeft voor een borgstelling niet door de echtgenoot getekend te worden. Zo is bijvoorbeeld het aangaan van leningen bij projectontwikkelingen heel normaal omdat er zonder krediet nu eenmaal weinig valt te ontwikkelen. Maar een overbruggingskrediet voor een onderneming die op zoek is naar nieuwe geldschieters mag niet gezien worden als een krediet dat tot de normale bedrijfsvoering behoort, zo heeft de Hoge Raad onlangs uitdrukkelijk besloten. Een borgstelling bij zo’n overbruggingskrediet moet wel degelijk door de echtgenoot getekend worden. Het ontbreken van zo’n handtekening maakt dan een wereld van verschil: de bank kan zich in dit laatste geval niet verhalen op het privévermogen van de DGA.