“De bank heeft de stekker eruit getrokken…”

Deze hartenkreet wordt wel vaker geslaakt kort nadat een ondernemer zijn eigen faillissement heeft moeten aanvragen. Het opzeggen van een krediet leidt doorgaans immers tot faillissement. En dat leidt dan vaker tot de vraag: “Mocht de bank die ingrijpende stap wel zetten?”

Een groot deel van de ondernemers in het (grotere) MKB financiert zijn onderneming met vreemd vermogen, waaronder veelal bancair krediet. De omvang van het aantal geschillen tussen banken en bedrijven is in de jaren vanaf de crisis (circa 2008) in omvang toegenomen. De opzeggingsregeling ligt vaak vast in de algemene voorwaarden die op de kredietovereenkomst van toepassing zijn. Dat zijn meestal de algemene bankvoorwaarden 2017 (ABV) van de Nederlandse Vereniging van Banken en daarnaast de algemene kredietvoorwaarden van de bank zelf. De ABV bevatten een algemene opzeggingsgrond. Daarin staat: "U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten."

De Hoge Raad wees over de uitoefening van die opzeggingsbevoegdheid in 2014 (op grond van de vorige versie van de ABV) een belangrijk arrest. Hij leerde ons dat uitoefening van die bevoegdheid alleen rechtsgeldig is wanneer dat, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Wat betekent nu die "onaanvaardbaarheids" test?

De term "onaanvaardbaar" betekent dat de rechter terughoudend moet zijn bij het op deze grond buiten spel zetten van de tussen partijen overeengekomen bedingen. Met deze terughoudendheid wordt bedoeld dat de rechter slechts in uiterste, klemmende gevallen, ingrijpt in hetgeen partijen met elkaar overeenkwamen. Wanneer we de rechtspraak analyseren blijkt dat er steeds een aantal terugkerende criteria door rechters wordt getoetst. Dit zijn met name:

  1. de aanwezigheid van een voldoende zwaarwegende grond in geval van opzegging (zoals de mate en duur van tekortschieten in de aflossings- en renteverplichtingen);
  2. de afweging van de belangen van de bank en de belangen van de kredietnemer, dan wel het vereiste dat die afweging door de bank met zorgvuldigheid dient te geschieden (denk aan de kredietwaardigheid van de kredietnemer en de zekerheidspositie van de bank en bijvoorbeeld ook de verwachtingen die de bank heeft gewekt);
  3. de termijn die door de bank aan de kredietnemer is gegund om alternatieve financiering te zoeken en de ernst van de problemen als hij zijn financiering niet op korte termijn elders kan onderbrengen;
  4. de aanwezigheid van een contractuele bancaire zorgplicht. De bank moet naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden. Dit staat in artikel 2 van de ABV.

Geldt dit ook bij niet-bancair krediet? Vrijwel nooit wordt gemotiveerd wat die (bancaire) zorgplicht in het concrete geval dan inhoudt en wat daarvan het gewicht is in de belangenafweging in het kader van deze "onaanvaardbaarheidstest". Reeds daarom kan naar onze mening worden gesteld dat de genoemde maatstaf voor opzegging van bancair krediet veelal gelijk is aan de maatstaf bij opzegging van niet bancair krediet. Oftewel ook private investeerders zullen ingeval van contractuele opzegging door hen van verstrekte financiering rekening moeten houden met veelal vergelijkbare opzeggingscriteria. Wordt in strijd gehandeld met die criteria dan kan dat leiden tot schadeplichtigheid aan de zijde van de opzeggende kredietverstrekker en die schade kan zeer omvangrijk zijn.